Toen tijd er nog niet was


Toen tijd er nog niet was, was er de Ene.
De Ene was alles en alles was de Ene.
De grote uitgestrektheid, bekend als het heelal was de Ene, alwetend, aldoordringend,  almachtig, eeuwig veranderend.
En ruimte bewoog. De Ene kneedde energie in tweelingvormen, gelijk, maar aan elkaar tegengesteld, en schiep zo uit de Ene en van de Ene de Godin en God.
De Godin en de God strekten zich uit en betuigden de Ene hun dank, maar duisternis omhulde hen.
Ze waren alleen, eenzaam op de Ene na.
En zij vormden energie tot gassen en gassen tot zonnen en planeten en manen.
Ze strooiden wervelende wolken door de onmetelijke ruimte en zo kreeg alles vorm uit de handen van de Godin en God.
Licht kwam op en miljarden zonnen verlichtten de hemel.
De Godin en God verheugden zich over hun werk en beminden elkaar en waren een.
Uit hun gemeenschap ontstond het zaad van alle leven en van het menselijke ras, opdat wij op aarde konden incarneren.
De Godin koos de maan als haar symbool en de God de zon, opdat de bewoners van de aarde hun scheppers konden gedenken.
Allen worden geboren, sterven en worden herboren onder de zon en de maan, alles wat geschiedt, geschiedt onder het licht van de zon en de maan, en alles geschiedt met de zegeningen van de Ene, zoals het was toen de tijd er nog niet was.

Reacties